The ultimate goal of farming is not the growing of crops,

but the cultivation and perfection of human beings.


Masanobu Fukuoka
The One-Straw Revolution (1978)

 

Eét je uitzicht – Inzicht in je eten

Een mooi cultuurlandschap, landgoederen, oude boerderijen, kunst. Toeristen en bewoners van het Twentse dorpje Diepenheim worden aangemoedigd te genieten van hun mooie omgeving. Per fiets of wandelend; een woud aan toeristische borden wijst de weg. Hier en daar een bankje om te genieten van het uitzicht. Maar wat mensen van het landschap zien is één. Wat ze ervan weten is een heel ander verhaal. Zeker als je het hebt over het eetbare landschap.

Zaterdag 21 april toer ik als een van de ‘verkenners’ van het project Eét je Uitzicht door een gebied van 4 vierkante kilometer vlak onder het dorp Diepenheim. Door een voedselbril kijk ik naar het landschap. Mijn persoonlijke interesse ligt deze dag niet zozeer bij het eetbare dat ik rechtstreeks zie. Ik ben geïnteresseerd in hoe dat wat ik zie, is beïnvloed door dat wat wij eten.

Te midden van woonboerderijen, paarden, bosjes, campings en vakantiehuisjes, zie ik zwarte akkers. Maïsstoppels van vorig jaar, de nieuwe maïs nog niet ingezaaid. In sommige weilanden krijgen paardenbloemen de ruimte. Anderen tonen egaal wuivend gras, haast klaar om gemaaid te worden. Wat er hier op het land staat is geen eten voor ons mensen. Het is veevoer; eten voor dieren die op hun beurt ons van eten voorzien. Het indirect eetbare landschap, zoals een groot deel van Nederland dat inmiddels is, is een stille getuige van de grote hoeveelheid dierlijke producten in ons dagelijks menu, en van de veel te lage prijs die we daar als consument voor (willen) betalen.

In plaats van op eigen houtje verder te verkennen, besluit ik af te stappen op de boeren die in dit gebied werken aan het produceren van ons eten en te luisteren naar hun verhaal. Wat willen zij zelf vertellen over het eetbare landschap dat ze beheren? Het werden drie open gesprekken met echte mensen, over familie, gezin, bedrijf; een persoonlijke geschiedenis van de plek.

*

Boer Aalderink is de eerste die ik aantref op zijn erf. Zijn argwaan in de eerste ogenblikken verandert in openheid wanneer ik vragen stel en luister. De boerderij namen hij en zijn vrouw over van haar ouders. Inmiddels verdient Aalderink grotendeels elders de kost, want van het kleine bedrijf is niet meer rond te komen, en investeren in groei doe je niet als je geen opvolger hebt.

Dit betekent, zo vertelt de boer, dat de gemeente zijn grond recent heeft bestempeld als niet-agrarisch. En dat steekt, want al is het kleinschalig, boeren doet Aalderink nog altijd met grote passie. Van het stuk land dat hij in beheer heeft haalt hij maïs voor het melkvee van zijn overbuurman en gras voor paardenhouders in de regio. Maar zijn grote liefde, dat zijn de drie prachtige Blonde d’Aquitaine zoogkoeien. Samen met hun twee kalveren staan ze achter de boerderij in het weiland. (Of ik de foto’s die ik van de koeien maak later op wil sturen?) Waar en aan wie het vlees uiteindelijk verkocht wordt weet de boer niet te vertellen, helaas.

 

* *

Bij de familie Van Egteren val ik binnen als ze net hun middagmaal afronden. Ook hier kwam de boer als schoonzoon op het erf te wonen waar zijn vrouw opgroeide. Toen nog met varkens en koeien, nu alleen nog de laatste, vanwege de mestwet waarmee het varkens houden niet meer rendabel werd. In de ruime stal loopt het dubbeldoel Fleckvieh, goed voor melk én vlees, tussen de stakerige Holstein-Friesians, die al hun energie in de melkproductie steken. In de wei komen deze koeien niet. Daarvoor is te weinig eigen grond rondom de boerderij. Nu krijgen de koeien naast voer van eigen land bierbostel uit Duitsland (afval van de brouwerij) en pulp van suikerbieten uit Groningen, aangevuld met krachtvoer van de fabriek. De grond die vrij kwam op het nabijgelegen landgoed Weldam was mooi geweest om meer eigen voer te kunnen produceren, maar werd helaas al vergeven aan pachters uit Goor die de overige landbouwgronden op het landgoed beheren.

Het licht valt mooi in de stal. Zelfgemaakt, dat dak, vertelt Van Egteren trots. Regen komt er niet in, maar wel voldoende licht en lucht. Tachtig melkkoeien heeft het gezin nu. Negentig zou ook nog kunnen met de huidige stal. Maar echt uitbreiden of nevenactiviteiten ontwikkelen willen ze liever niet, vanwege de tijdsinvestering die ten koste zal gaan van het gezin. Als ze rond zouden kunnen komen van het melken van 40 koeien, zouden ze het zo doen. Geen kaasboerderij of boerencamping dus. Wél vindt boerin Van Egteren het belangrijk om op andere manieren te laten zien wat er op het boerenbedrijf gebeurt. Daarom waren de verkenners van dit project ook van harte welkom. Het klassenbezoek van de basisschool twee jaar terug, had ook best structureel mogen worden. Jammer genoeg zag de school dat zelf niet zitten.

* * *

De laatste boerderij die ik bezoek is boerderij Den Tukker van de familie Jonker. De stal van boer Jonker is niet zo lang geleden uitgebreid. De kudde van tachtig melkkoeien die nu rondloopt mag zich langzaam door natuurlijke groei uitbreiden tot honderdvijftig. Jonkers kantoor is pal boven de stal gehuisvest, om goed in de gaten te kunnen houden hoe het met de koeien gaat. Wat bitter vertelt Jonker over bezoekers die zo verbaasd zijn dat de koeien vrij rondlopen in de ruime stal. Hoewel wrang, kan ik het toch begrijpen. In de donkere stal die ik als kind leerde kennen op de boerderij waar mijn grootmoeder opgroeide, stonden de koeien vast in twee rijen, hun staart en achterpoten vaak onder de stront. Misschien ben ik niet de enige die dat beeld van de stal heel lang met zich mee heeft gedragen als standaard. En wie bezoekt er vandaag de dag nou nog een koeienstal om zijn beeld bij te stellen?


De koeien van boer Jonker gaan in de zomer de wei in. Tot die tijd is het efficiënter de koeien op stal te houden en te voeren met gras – voor de structuur – en krachtvoer. Een deel van het voer komt van elders. Bierbostel van een brouwerij, maar ook aardappelresten van McCain. ‘Per dag eten de koeien dus eigenlijk zo’n 2,5 kilo patat!’ Wanneer ik later langs het diepvriesvak in de super loop en de pakken van McCain zie liggen moet ik er steeds aan denken. Ter vervanging van het omstreden soja, koopt Jonker een tarwegist concentraat vermengd met pulpbrok. De maïs die boer Jonker zelf teelt voor krachtvoer moet op dat moment nog de grond in, maar het gras kan al bijna voor het eerst worden gemaaid. Vóór de koeien de wei in gaan in juni, is elke hectare gras twee keer gemaaid en heeft zo 5.000 kilo aan ‘droge stof’ opgeleverd voor de koeien die op stal staan. Elke hectare, zorgt zo voor 20.000 liter melk per jaar, aldus Jonker. Met die informatie begint het voor mijn ogen te duizelen. Ik zie de 20.000 pakken melk voor me. Of de 3.333 bakken kwark, 4.000 pakjes roomboter, 143 Goudse kazen. De duizenden flessen Rivella of pakken Taksi die je kunt maken van de overgebleven wei. Ik zie het helemaal voor me. En dit gaat dan nog maar over één hectare!
Toch hebben boer Jonker en zijn vrouw geen interesse in het zelf of met andere ondernemers verkazen of verzuivelen van de melk. Voor hen brengt dit teveel extra werk met zich mee, en te grote onzekerheid. De melk van Den Tukker gaat nu rechtstreeks naar FrieslandCampina. Daarmee is de verbinding met de omgeving, en de meerprijs van een rechtstreekse verkoop afwezig, maar een redelijk stabiele marktprijs per liter komt daarvoor terug. Naast een dagelijks kannetje melk voor eigen gebruik is er welgeteld één bewoner uit de buurt die rechtstreeks melk bij de boerderij komt halen, zo uit de tank, ‘omdat echte melk het lekkerst is’.

* * * *

Ik sprak vandaag een boer die stopt, omdat uitbereiden geen zin heeft, een boerengezin dat liefst vasthoudt aan de huidige grootte van hun bedrijf, en een boer en zijn vrouw die zich voorbereiden op groei binnen zekere grenzen. Hoewel het bij aanvang van de gesprekken soms anders leek, wilden allen eigenlijk maar al te graag hun verhaal kwijt. Geen pottenkijkers, geen ongefundeerde oordelen, maar wel een open gesprek met mensen die willen luisteren.

Juist vanwege die behoefte om het verhaal van de landbouw in Diepenheim te vertellen, verbaast het me geen verwevenheid te zien tussen de landbouw en andere invullingen van het landschap. Geen lokale verkoop vanaf de boerderij, de boerderijcampings allen gestopt met hun boerenbedrijf, boerderijbezoeken vanuit de scholen een nauwelijks op te brengen inspanning, de landgoederen open, maar ‘leeg’. Wij praten over een eetbaar uitzicht, terwijl we juist de koeien ‘uit het zicht’ hebben gegeten, en menig boer een uitzicht op een toekomst ontnemen. Wie vertelt hier nu vandaag de dag het verhaal van dit eetbare landschap? Of eigenlijk; wie wil er vandaag de dag naar dat verhaal vragen?

Dorine Rüter