Een Streekeigen Uitzicht

Het boerenerf is geheel verhard en in de opengewerkte schuren staan de vrachtwagens en graafmachines van een sloopbedrijf opgesteld. De boerderij zélf lijkt als vakantiewoning te functioneren en is door de eigenaar met oudmodische meubels ingericht die ‘nog op zolder stonden’ of van het lokale kringloopbedrijf afkomstig zijn. De ruimte voor dit treurigstemmende vakantieparadijs is voorzien van een gazon met een kleine vijver waar omheen grote, spierwitte keien van een tuincentrum zijn gegroepeerd. Een vermoedelijk achtjarig jongetje met een brilletje waarvan één glas met een pleister is afgeplakt werpt met zwiepende gebaren één voor één de keien in de vijver. Terwijl deze met een luide plons onder water verdwijnen roept het jongetje uit; “ IK BEN DE SLANGENVANGER!!”

Het platteland is in de Twintigste Eeuw ingrijpend van aanzien veranderd. Ook in de omgeving van Diepenheim, op de vier vierkante kilometer die me als onderzoeksgebied zijn aangewezen, zijn die veranderingen waar te nemen. De schaalvergroting van het landschap door de mechanisatie van de landbouw bijvoorbeeld. En natuurlijk de veranderende functie van het platteland waarin de vrijetijdsindustrie een steeds grotere rol speelt. Het platteland dat door de toeristen compleet anders gewaardeerd wordt dan door de bewoners en bewerkers die hun omgeving als een ‘werkend landschap’ ervaren. Waar voor de één het landschap functioneert als dagelijkse leefomgeving waarin wordt geleefd en gewerkt, zoekt de ander bevestiging voor z’n droombeeld van rust, ruimte en ‘de tijd van toen’. Het landschap is namelijk vooral wat wij er in willen zien en hoe we, dat wat we zien waarderen.

Tegenover de vakantieboerderij ligt een provinciale weg. Typisch zo’n weg die tegelijkertijd met een ruilverkaveling is aangelegd. Waarschijnlijk volgt de nieuwe weg de loop van een oude, maar de beplanting is grotendeels omgezaagd en verder lijkt de weg zich van het omringende landschap niet bijster veel aan te trekken. Twee oude bochten zijn met hun beplanting bewaard gebleven en tot parkeerplaats ‘opgewaardeerd’. Een picknicktafel met twee banken, groen van de algen door het ongebruik, een informatiepaneel met een plattegrond van de omgeving en een grijze afvalcontainer maken duidelijk dat het hier om iets ‘recreatiefs’ gaat. Zoals archeologen aan de hand van het afval verdwenen culturen reconstrueren zo laat zich ook het gebruik van deze parkeerplaats aan de hand van de inhoud van de afvalcontainer lezen; een gebroken hengel en een papieren zak met afval van een fastfoodmaaltijd.

Op de parkeerplaats staat een vrachtwagen van een veetransportbedrijf. Varkenshandel Dijk vervoert de dieren ‘geklimatiseerd’ en op de zijkant van de vrachtwagen zijn twee palmbomen afgebeeld waartussen een hangmat hangt met daarin een lachend varken met zonnebril. Zelfs het transport van slachtvee lijkt niet te kunnen ontkomen aan het ‘vakantiegevoel’ dat het platteland vandaag de dag oproept.

Op de nabijgelegen kruising verwijzen verschillende bordjes naar boerderijcampings. Hoewel wordt gesuggereerd dat men ‘kampeert bij de boer’, lijkt het voornaamste gewas dat wordt verbouwd staplaatsen voor caravans te zijn die ’s winters in de ongebruikte stallen worden opgeslagen. Ondertussen staat het nabijgelegen moderne productielandschap vol met eetbare gewassen waarvan vrijwel niets in de supermarkt terug te vinden zal zijn; veel gewassen zijn bestemd als veevoer en zullen slechts via de koe of het varken en het slachthuis de consument bereiken.

Het toiletgebouw op één der ‘boerderijcampings’ is het nabeeld van een traditionele bouwstijl en zou in een gunstig geval als ‘replica’ kunnen worden opgevat. Op een ‘rustieke’ tafel van sloophout staan potten zelfgemaakte jam en dozen met eieren die men, tegen betaling van een gering bedrag dat men in een lege jampot dient te deponeren, kunnen worden meegenomen. Geheel kosteloos wordt er op de tafel een groot assortiment aan folders aangeboden. In die folders duiken interessante beschrijvingen van de streek op met kreten als ; ‘eeuwenoud’, ‘de sfeer van vervlogen tijden’, en ’tijdloos’ . De folder van de gemeente Hof van Twente rept zelfs van ‘pure plattelandsbeleving in de Tuin van Nederland’ en omschrijft het gebied als ’tijdloos mooi in alle seizoenen’.

Boeiender is hetgeen in de deze kleurige folders onvermeld blijft. Zoals de kleine stukjes zwarte folie die met piketpaaltjes in de bermen van de onverharde wegen zijn vastgelegd. Zij verwijzen naar een eigentijds verhaal dat onderdeel uitmaakt van de streekgeschiedenis maar nu nog wordt verzwegen. Het asbestpuin van de Eternitfabriek in Goor dat jarenlang aan boeren als erfverharding werd aangeboden en tot de grootste bodemsanering in ons land heeft geleid. Dit ‘asbestlandschap’ is een verboden verhaal en juist zo’n verhaal vertelt het streekeigene. Want het streekeigene zit hem niet in het folderjargon waarmee iedere landstreek zichzelf verkoopt maar in de verhalen van de altijd voortdurende ontwikkeling van onze omgeving; de ruimte die we bewonen en die de historische en sociale context vormt waarin ons leven is ingebed.

Hans Jungerius